Er was eens een meisje dat een heel mooi kado kreeg. Een rond merelnest, met blauwgroene eitjes vol bruine spikkeltjes. Haar papa had dit gevonden, bij het snoeien van de heg. Vogels gevlogen, de eitjes zouden nooit meer uitkomen. Wat was ze blij met het merelnest. Dat kreeg een plekje in haar slaapkamer. Maar wat een schrik. Op een dag lag het nest op de grond en waren de eitjes kapot. Het meisje moest huilen. En werd heel boos op haar broertje, die deze agressieve daad had gepleegd met zijn vriendje Olaf.
Volgens mij ben ik lang ontroostbaar geweest. De prille liefde voor natuur – en in het bijzonder vogels – zat diep. Merels, roodborstjes, een haan en kippen rond het huis – dat zijn de eerste gevederden die ik me herinner. Van alle kanten vlogen er snel meer soorten mijn wereld binnen. Via het spannende Vogelpark Oisterwijk, in de bossen rond de plaats waar ik opgroeide. Met bontgekleurde papegaaien en een schreeuwende pauw. Via de kinderboerderij van De Hondsberg, en de lokale dierenwinkel met zanggrut. Ook kregen we een tijdje bezoek van Kranus de tamme kauw.
Een echte openbaring was een uitje naar Museum Piet Bos op de Holterberg. Met geprepareerde vogels (en zoogdieren) uit heel Europa. En op het Twentse boerenerf van mijn oom en tante zag ik dan zo’n opgezet kwikstaartje in het echt! Van een andere oom en tante, Sinterklaas en de Kerstman kreeg ik gidsjes uit de Natuurwijzer-serie. Het deeltje Vogels werd stukgelezen en de plaatjes nauwkeurig bestudeerd. Nog meer vogelplaatjes kwamen tot mij via de Libelles van oma. Oh, wat waren die wekelijkse tekeningen en schrijfsels van Marjolein Bastin inspirerend.
Koekoeksjong
In 1980 ging het hek van de dam: we verhuisden met haan, kippen en Bruintje het konijn naar een bosrijke buurt. In de struiken en bomen ontdekte ik tientallen vogelnesten (sommige al jaren oud). Tegen de dakrand metselden huiszwaluwen hun modderstulpje. In een conifeer voedden tuinfluiters een koekoeksjong op. Mijn Bijbels werden Leven met vogels en Broedende vogels – hun nesten, eieren en jongen, beide uit het Engels vertaald. Als een veldonderzoeker struinde ik de omgeving af. En begon een natuurdagboek (net als Marjolein Bastin). En verzamelde steeds meer vogelplaatjes en -artikelen. En verlaten nesten. En eierenresten.
Vogelmuseum Oisterwijk was geboren. Met een piepjonge directeur. Die op één helft van een knusse garagezolder haar kenniscentrum inrichtte. Verlegen maar begeesterd liet ik een handvol bezoekers toe: dat waren vooral mijn ouders, mijn broer (die niets meer sloopte), aanwaaiende familie, ‘tante’ Hil en de buurman – een zeer groot vogelfanaat.
Meneer Wouters was onmisbaar voor mijn collectie; hij had vogelnestkasten in allerlei soorten en maten hangen. Bij de jaarlijkse schoonmaakbeurt gaf hij interessante broedrestanten weg. Meneer Wouters wist precies van welke vogelsoort dit nest en die eierschaal was.
Uilenballen
Na elke collectie-uitbreiding checkte ik de feiten in mijn Bijbels, en vulde ik de museumhandleiding aan. Mijn opa en oma uit Oranjewoud schonken ook een topstuk voor mijn collectie: een groot eksternest. Met een vriendinnetje verzamelde ik uilenballen; de eierschalen van een goudfazant kwamen uit de broedmachine op school; een oud-meester gaf een poster; mijn broer maakte vogeltekeningen; in mijn moeder’s lege oorbellendoosjes presenteerde ik de eierenverzameling op watten.
Welbeschouwd zou je kunnen spreken van een gemeenschapsproject avant la lettre. Met sponsoring in natura en zeer bescheiden eigen inkomsten. De entree ging van gratis naar 10 en later 25 cent (voor volwassenen). Vogelmuseum Oisterwijk heeft slechts enkele jaren bestaan. Maar dat had niets met die entreeprijs te maken. Wel met het verval der natuurlijke materialen en een ontluikende pubertijd. Aldus de oud-directeur.
Openingsbeeld: © Libelle/Marjolein Bastin (Vogeltjes-In-De-Winter Poster, Libelle Nr. 4 1983)