VUURLAND en PATAGONIË – In het kielzog van ontdekkingsreizigers naar de uiterste zuidpunt van Latijns-Amerika: eindeloze winderige steppes, turkooiskleurige meren, krakende gletsjers en adembenemende wandelingen door de bijzondere natuur.
Pinguïns zwemmen rondom de veerboot die even later aanmeert bij Puerto Espora. We zijn zojuist de beruchte Straat Magellaan overgestoken, genoemd naar de Portugese ontdekkingsreiziger Fernando de Magalhães. In 1520 verkende hij als eerste Europeaan deze ruige doorgang om de zuidpunt van Amerika naar Oost-Indië. Bijna vijf eeuwen later voel ik mij ook even een ware pionier als ik de ferry verlaat en voet op Vuurlandse bodem zet. Tierra del Fuego (Vuurland) dankt zijn naam aan de rookwolken van de indiaanse kampvuren die Magalhães zag toen hij langs de kust van dit onbekende gebied voer. Verspreid over de honderden eilanden wonen er zo’n 100.000 mensen.
Een roestig welkomsbord op de oever maakt meteen duidelijk dat we ons hier aan de Chileense zijde van Vuurland bevinden. Chili bezit ongeveer tweederde van de eilandenarchipel, de rest is van Argentinië. Een kaarsrechte lijn langs de 68°36’ meridiaan over het grootste eiland (Isla Grande) vormt de weinig natuurlijke grens tussen beide landen. Enkele uren later steek ik per minibusje deze strenge ‘landje-pik-lijn’ over naar Argentijns Vuurland. Het landschap blijft onveranderd: een droge, kale steppe met borstelige grassen en wat lage struiken, hier en daar een kudde guanacos (kleine sierlijke lama’s) of wegrennende ñandus (Zuid-Amerikaanse struisvogels) en zo nu en dan een grote estancia (boerderij) langs de hobbelige grindwegen. Motorische voertuigen en de gierende wind veroorzaken enorme stofwolken. Het fijne zand bedekt alle ramen, dringt door gaten en kieren het busje binnen en doet m’n ogen branden.
Miljoenen schapen
Grote delen van de steppe lijden onder bodemerosie, vertelt een bioloog in het busje: dagelijks grazen vele miljoenen (!) schapen bodemdeeltjes los, die door zeldzame maar heftige buien en stormachtige westenwinden worden afgevoerd. Hierdoor verdwijnt steeds meer begroeiing en dreigt er uiteindelijk zelfs woestijnvorming. Naast de grootschalige schapenteelt en export van wol drijft de economie van Argentijns Vuurland op olie- en gaswinning langs de Atlantische kust. Een andere belangrijke inkomstenbron is het sterk groeiend toerisme in en rond Ushuaia. Na een lange rit over de eindeloze pampa bereiken we deze ‘zuidelijkste stad ter wereld’.
Ushuaia ligt op 3200 kilometer van Buenos Aires en wordt omringd door spitse bergen, ruige bossen, fjorden en meren. De meeste toeristen arriveren per vliegtuig: welgestelde Argentijnen die graag komen winkelen in de belastingvrije zone van het wintersportplaatsje of gaan skiën op de twee nabijgelegen pistes. Ushuaia is tevens vertrekpunt van cruises naar Antarctica. Tijdens een korte avondwandeling door het levendige centrum zie ik een last minute-aanbieding: voor 3245 Amerikaanse dollars brengt Polar Star Expeditions je naar de magische zuidpoolcirkel.
Struinend langs de kleurrijke houten en golfplaten huisjes kan ik me moeilijk voorstellen dat Ushuaia in 1884 werd gesticht als strafkolonie voor misdadigers en politieke gevangenen. Pas in 1947 sloot president Juan Perón de beruchte gevangenis; drie jaar later kreeg het plaatsje een marinebasis. Avenida Maipú langs de haven biedt uitzicht op het Beagle-kanaal, de naam van het schip waarmee de Britse natuuronderzoeker Charles Darwin tussen 1831 en 1836 een wetenschappelijke reis naar Zuid-Amerika maakte. Toen de latere bedenker van de evolutietheorie in 1832 Vuurland aandeed, omschreef hij de halfnaakte indiaanse bewoners geschrokken als ‘barbaren en wilden’.
Vuurland-indianen
In het Museo del Fin del Mundo zijn zwartwitfoto’s en gebruiksvoorwerpen van Vuurland-indianen te zien, zoals de Onas, nomadische jagers die op de steppe leefden van de jacht op de guanaco, ñandu en vossen, en Yámanas, kanovaarders die rond de eilanden van Zuid-Vuurland en het Beagle-kanaal jaagden op schaaldieren, zeerobben, vissen en vogels. Achter glas ligt een exemplaar van het Yámanas-woordenboek, dat de Engelse dominee Thomas Bridges samenstelde. Hij was een van de eerste blanken die rond 1870 vanuit de Falklandeilanden naar Argentijns Vuurland verhuisden. Zo kwam – enkele decennia later dan op het vasteland van Argentinië – een immigratiestroom van Engelse boeren en hun schapen op gang.
De museumexpositie toont de dramatische gevolgen van de kolonisatie voor de Vuurland-indianen: zij zagen zich van hun jachtgronden beroofd toen de schapenboeren hun steppe gingen omheinen met prikkeldraad. Een meedogenloze strijd om het land volgde: met behulp van avonturiers en het leger organiseerden de schapenboeren een wrede indianenjacht en roeiden zij hun tegenstanders stelselmatig uit. De paar honderd indianen die het overleefden, bezweken rond 1900 alsnog aan drank en westerse ziektes als mazelen, pokken en griep. Na deze treurige historie zet de opgewekte museumcaissière routineus een toeristisch ‘Ushuaia, de meest zuidelijke stad ter wereld-stempel’ in mijn paspoort. Buiten lonken de zon en een frisse zeebries.
Schuivende ijsmassa
Over ijsvelden met bevroren rivieren, eeuwige sneeuw en turkooiskleurige meren vlieg ik van Vuurland in noordelijke richting, om 600 kilometer verder aan de rand van het Andesgebergte te landen. Onder mij ligt Patagonië, nog preciezer: Los Glaciares. Een enorm gebied van 600.000 hectare dat in 1937 is uitgeroepen tot nationaal park en in 1981 tot werelderfgoed van UNESCO. Los Glaciares omvat namelijk tientallen grote gletsjers en honderden kleine; imposante restanten uit lang vervlogen tijden die de grootste massa aaneengesloten ijs buiten de poolstreken vormen. Hoog in de Patagonische bergen worden de gletsjers continu gevoed door sneeuwbuien, die de straffe winden uit het poolgebied meevoeren. Door de toenemende druk bewegen de ijskappen steeds verder naar beneden en breekt het uiteinde, de ‘gletsjertong’, regelmatig af.
Een dag later volgt een bezoek aan de wereldberoemde Perito Moreno gletsjer. Deze vier kilometer brede en schuivende ijsmassa werd in 1877 ontdekt door geoloog Francisco ‘Perito’ (deskundige) Moreno. Tegenwoordig kunnen toeristen een paar uur over de gletsjer wandelen en van dichtbij meemaken hoe deze afbrokkelt in Lago Argentino, het grootste meer van Argentinië. Een boottocht langs de zijkant van de gletsjer – een ijsmuur van zestig meter hoog, met grillige pieken in vele wit- en grijstinten – brengt het internationale gezelschap bij het beginpunt van de wandeling. Eenmaal aan land is het onheilspellend gekraak van de gletsjer goed te horen.
Pikhouweel in de aanslag
Via een bospad bereiken we de plek waar we zelf het ijs zullen betreden. “Is iedereen klaar? Daar gaan we, vamos!” Wat onwennig loop ik met spikes onder mijn schoenen achter gids Alejandro van Hielo y Aventura aan. Onder zijn leiding glibberen en klauteren we als nietige poppetjes in een lange sliert over de gletsjer. Met een pikhouweel in de aanslag, langs gerafelde punten, over diepblauwe spleten en kloven. Het voelt een beetje eng, maar ook zeer bijzonder om op bevroren overblijfselen uit de ijstijd te staan. Als de hemel betrekt, lijken de groene en bruine heuvels om ons heen plotseling inktzwart. Gelukkig schijnt even later de zon weer, en ietwat verkleumd maar opgelucht drinken alle deelnemers een cognacje op de goede afloop van de enerverende wandeltocht.
Graniettorens
El Chaltén dankt zijn bestaan aan de bezoekers die in steeds grotere getale op de ruige, ongerepte natuur van Los Glaciares afkomen. Het dorpje, met zo’n 300 inwoners, ligt aan de Ruta 40 in het noorden van het park en bestaat uit een verzameling hotelletjes, restaurants, reisbureautjes en outdoorwinkels. Achter het dorpje doemt de Patagonische Andes op. Dit gebergte is ontstaan door vulkanisme en intensieve opheffing van de aardkorst, waarbij grote hoeveelheden vloeibaar gesteente omhoog werden gestuwd en als graniettorens aan de oppervlakte verschenen. Vanwege het extreme klimaat – continue ijzige wind en vorst – en schuivende gletsjers zijn scherpe rotspieken met loodrechte wanden ontstaan. De hoogste bergen zijn de Fitz Roy (3405 meter, genoemd naar kapitein Robert FitzRoy van de HMS Beagle die hier in 1834 aan land was) en de Cerro Torre (3128 meter en extreem moeilijk te beklimmen).
Bij het bezoekerscentrum van El Chaltén deelt parkwachter Valentin een folder met adviezen en wandelroutes uit aan de zojuist gearriveerde busreizigers. “Je mag hier wandelen, bergbeklimmen, vissen en kamperen, maar wees zuinig op de natuur en laat geen sporen achter in het landschap. Doe net als een kat: begraaf je uitwerpselen en wc-papier onder de grond en neem al het andere afval dat je produceert, mee terug.” Hij wijst naar de bakken voor gescheiden afvalinzameling: glas, metaal, batterijen en overig.
God van de rook
Met mijn wandelgenoten kampeer ik in een boomgaard, waar behalve onze koepeltentjes een gezamenlijke eettent, ‘keuken’ (een over palen gespannen zeil) en twee simpele wc- en douchehokjes van houten planken staan. Ernaast een groot hakblok en een stapel dikke boomstammen: het douchewater wordt op houtvuur verwarmd. In de verte pronkt de Fitz Roy, door de indianen Chaltén (god van de rook) genoemd omdat zij ‘m voor een vulkaan hielden en de top meestal achter dikke wolken schuilgaat. Nu hangen er slechts kleine wolken voor. De lucht is verder stralendblauw, perfect wandelweer. Desondanks waarschuwt onze gids Payo even later om vooral niets te vergeten: eten, drinken, zonnebrandmiddel, T-shirts met lange mouwen, lange broek, windjack, handschoenen, muts. Het weer in Patagonië kan ieder moment omslaan.
Maar het blijft zonnig als we door een robuust beukenbos met kwetterende parkieten en rood-zwarte spechten lopen, de basiskampen Poincenot en Río Blanco passeren, in een riviertje onze drinkwaterflessen bijvullen en na 2000 meter de boomgrens verlaten. Achter ons ligt een groene vallei, voor ons een kaal steil landschap, bezaaid met grote brokken steen. Badend in het zweet bereiken we na een zware klim Laguna de los Tres, een smaragdgroen meertje aan de voet van de Fitz Roy. Iedereen is overdonderd en kijkt stilzwijgend naar het panorama van besneeuwde bergtoppen, granietrotsen, gletsjerijs en het onwerkelijk gekleurde water. Ook Payo lijkt ontroerd, alsof hij hier voor het eerst is. De piek van de Fitz Roy is wolkenvrij. Een kleine sneeuwlawine die plotsklaps over het gesteente naar beneden raast, onderbreekt de lange stilte.
Na afloop drinken we een Quilmes-bier in een plaatselijk café dat volhangt met reclame van guías de montaña. Payo, die het hele jaar door als berggids in El Chaltén werkt, verheugt zich op de naderende herfst. Dan kleuren de heuvels vol struiken en loofbos prachtig roodbruin en is de omgeving waar hij zo trots op is, het allermooist. Ik kan het me helemaal voorstellen en besluit voor mijn vertrek een potje legendarische calafate-jam te kopen: wie eenmaal van deze plaatselijke blauwe bes heeft gegeten, zal immers altijd op dezelfde plek terugkeren.
Dit artikel verscheen in de door mij samengestelde landenuitgave TE GAST IN Argentinië en Chili (1e druk, maart 2012). Vijf gastauteurs en ik gidsen de lezer in 14 persoonlijke verhalen door deze twee magnifieke landen op onze aardbol.
© Selma Kers/Uitgeverij Informatie Verre Reizen