Wil je het alledaagse leven op het Boliviaanse platteland van nabij ervaren? Agrotoerisme maakt dit mogelijk. We zijn te gast bij hooglandindianen op de Altiplano en laaglandindianen in het Amazonewoud.
Vanuit de mijnstad Oruro, op zo’n 3700 meter hoogte en omringd door bergen vol mineralen, rijdt de walmende streekbus richting het zuiden. Vrijwel alle medepassagiers dommelen in. Langs de weg loopt de spoorlijn naar Salar de Uyuni. Dit grootste zoutmeer ter wereld is voor veel toeristen hét hoogtepunt van een verblijf in Bolivia. Maar vandaag staat een ander reisdoel op het programma: Livichuco. Deze afgelegen indianengemeenschap op de Altiplano (hoogvlakte) ligt op anderhalf uur rijden vanaf het plaatsje Challapata aan het Poopó-meer. Hier zet de bus ons af.
“Welkom, welkom”, lacht Tiburcio Marazachoque (55). Getooid met een kleurrijke traditionele puntmuts leidt deze inwoner van Livichuco ons in een huurauto naar zijn geboortedorp. Achter het stuur zit een neefje. Spoedig verlaten we de snelweg. Een stuiterrit voert door een rotsachtig landschap met hier en daar een beekje, graspollen en afscheidingsmuurtjes. Dan volgt een afslag. Het smalle pad wordt zelden bereden. Tiburcio groet twee campesinos in de inheemse Aymara-taal. “Zij lopen deze oude, onverharde route van Potosí naar Oruro. Dit pad stamt nog uit de Incatijd.”
Plots komt Livichuco in zicht. Een verzameling huisjes met rieten puntdaken, recentere woningen met platte daken, een medische post met telefoon, basisschooltje en voetbalveld op een grasvlakte vol grazende lama’s, hun kleinere broertjes alpaca’s, schapen, ezels en wat koeien. En overal uitzicht op besneeuwde bergtoppen. Dit blijkt het ‘zenuwcentrum’ van in totaal acht gemeenschappen waar zo’n tweehonderd boerenfamilies wonen, op flinke afstand van elkaar. “De mannen bewerken het land en hoeden vee, de vrouwen bereiden ’s ochtends vroeg het eten, zorgen voor de kinderen en weven elke dag, behalve op zondag”, vat Tiburcio het dagelijkse leven samen. “We verdienen geld met de verkoop van lama’s voor hun vlees en wol. Daarmee voorzien we in onze basisbehoeften en die van onze kinderen. Er is genoeg om te eten, dat wel, maar er blijft niets extra’s over.”
Schapenkaas
Sinds kort kunnen toeristen Livichuco bezoeken en er overnachten. Op een afgebakend terrein toont Tiburcio trots drie eenvoudige cabañas, een keukengebouw, lichte eetzaal, en een gemeenschapsruimte. Hier worden lokale weefsels verkocht en ’s avonds muziek, zang en dans gedemonstreerd. Maar eerst krijgen we een lunch van biologische streekproducten. Tiburcio geeft uitleg bij de schapenkaas en voedzame piri de trigo. Met de hand kneedt hij bolletjes van dit korrelige graan. En enthousiast schept hij suiker in zijn cocathee. “Vroeger kenden wij helemaal geen suiker, nu kunnen we dit in Challapata kopen.”
Buiten zit inmiddels een groep vrouwen klaar om de lokale weefkunst te demonstreren. Vanonder hun hoeden met brede randen giechelen ze volop. Ze dragen dikke lagen kleding en een zelfgemaakte omslagdoek tegen de kou, maar hebben aan de blote voeten slechts rubberen sandaaltjes, net als de paar kinderen die nieuwsgierig toekijken. De hooglandindianen van Livichuco gebruiken natuurlijke wol van lama’s, schapen en alpaca’s voor hun weefproducten. Tiburcio vertelt over het chronologische maakproces dat de dames uitbeelden: wol van een vacht afplukken, spinnen, wassen, verven (die handeling wordt even overgeslagen), en tot grotere bollen spinnen. Op een- en tweepersoonsweefgetouwen maken ze hiervan mooie kleding, dekens, riemen, tafelkleden en tassen van groot tot klein. Groen-, lila- en bruintinten overheersen op de verkooptafel.
Gordeldier
De schemering valt. Tiburcio’s nicht María (48), die Aymara, Quechua en Spaans spreekt, heeft een lekkere zoute soep met aardappels en vlees bereid. Vier kinderen schuiven verlegen aan bij het avondeten. Buiten regent het steeds harder. De mannen die muziek zouden spelen, laten het afweten. Maar niet getreurd: puberneefje Elvis geeft een solo weg op zijn kleine charango. Indianen maakten dit banjo-achtige snaarinstrument oorspronkelijk van het schild van een gordeldier. Gelukkig is Elvis’ klankkast van hout. Na de eeuwenoude, hypnotiserende ritmes die hij erop speelt en een kop heet water met een kaneelstokje erin (“tegen de kou”, zegt María) is het bedtijd. In een van de cabañas kruipen we met thermo-ondergoed onder vier dikke dekens. Lang leve de warme wol.
Jungleavontuur
Op naar een nieuw avontuur: van de Altiplano naar het tropische Amazonewoud. Ook daar ontvangen diverse indianengemeenschappen buitenlandse bezoekers. Beginpunt van onze meerdaagse trip is het levendige junglestadje Rurrenabaque. Vanaf hier loodsen de twintigers Diego en Vladimir ons over de bruinkleurende Beni-rivier naar hun gemeenschap, Asunción. De één hanteert de buitenboordmotor van de lange, smalle boot; de ander waarschuwt voor zandbanken, stroomversnellingen en drijvende takken. Vijf jaar geleden bezaten de laaglandindianen van Asunción alleen een kano met peddels. Toen duurde de tocht van en naar Rurrenabaque een paar dagen, nu slechts enkele uren.
Tientallen ijsvogels scheren over het brede wateroppervlak. Langs de oevers zijn de rotswanden weelderig begroeid, in de lucht hangen dreigende regenwolken. Op een zijtak van de Beni-rivier, de Río Quiquibey, gaan we vlakbij een afgesleten kleiwand aan land. Hier staat Francisco Caymanes (48) al te wachten. Hij loopt voorop over een bospaadje naar de Mapajo-lodge. Daar werkt hij bij toerbeurt als gids. “In totaal zijn dertig tot veertig mensen uit Asunción en vijf naburige gemeenschappen direct betrokken bij onze toerisme-activiteiten”, legt Francisco uit. “Bouwers, bootmannen, gidsen, kokkinnen, muzikanten, en inwoners die ambachten zoals mandenvlechten demonstreren.”
Op zijn twaalfde belandde Francisco met zijn ouders, drie broers en nog twee families op deze plek. Na een dagenlange reis vanuit hoger gelegen gebied besloten ze niet verder rivierafwaarts te trekken, maar hier een nieuwe gemeenschap te stichten: Asunción. “Nu wonen er 28 inheemse Moseten-families en 3 Tsimani-families”, vertelt Francisco – zelf Moseten – bij een verrassend uitgebreide lunch. Naast vruchtensap, komkommer, tomaat en ui smullen we van warme kip, bloemkool, linzen, rijst, cassave en gebakken banaan. Als toetje volgt een sinasappel. “Een chefkok uit Cochabamba heeft ons keukenpersoneel getraind op het gebied van hygiëne, en geleerd om onze traditionele kookwijze op houtvuur te combineren met andere bereidingswijzen”, licht Francisco toe.
Woudreus
De Mapajo-lodge ligt in het bioreservaat Pilon Lajas. Enkele jaren geleden is deze in traditionele stijl opgetrokken van materialen uit het regenwoud. Alle houten gebouwen, waaronder zes cabanãs met veranda, staan op palen en hebben puntdaken van gevlochten palmbladeren. Muskietengaas moet ongewenste indringers tegenhouden. Zijn naam dankt de lodge aan de mapajoboom. Deze metersdikke en immens hoge woudreus zien we tijdens een eerste middagwandeling met Francisco. Volgens de legende huist hier een goede geest in. Iets verderop staat een mapajo met een kwade geest; Francisco dist enge anekdotes op over mensen die zouden zijn verzwolgen door de boom.
Net zo interessant zijn vele andere boom- en plantensoorten die we onderweg tegenkomen. De laaglandindianen gebruiken veel bosproducten als medicijn. Zo is er bladersap dat dient als pleister, zijn er naar knoflook ruikende bladeren die helpen tegen een verstopte neus en luchtwegen, en rustgevende bladeren voor huilbaby’s. Tussendoor wijst Francisco op wilde cacao, termietenheuvels, keiharde noten om ringen van te maken, parasolmieren die met stukjes blad sjouwen, metalliekblauwe vlinders, en – spannend – verse pootafdrukken van een poema. Francisco denkt dat het roofdier hier vanochtend vroeg heeft gelopen. Krijsende toekans en groene papegaaien boven ons maken het junglegevoel compleet
Pijl schieten
Er volgen meer heerlijke maaltijden en wandeltochten. Ook neemt Francisco ons mee naar zijn chaco waarop hij knolgewassen, groente, fruit en graansoorten verbouwt. Iedere familie in Asunción bezit zo’n perceel. Bij een rondgang door het dorp ontmoeten we het enige nog levende echtpaar dat Asunción mee oprichtte: Don Jimenez (78) en zijn 80-jarige vrouw. In hun hut bieden ze een verfrissend bananensapje aan. Ondertussen spint zij witte plukken katoen op een klosje en maakt Don Jimenez een pijl van buigzaam hout, touw en veren. Francisco schiet deze feilloos in een meloen die verderop in het gras ligt. Dolle pret.
Bij de culturele afscheidsavond in Asunción fonkelen de sterren aan de hemel. Francisco schenkt een lokale alcoholische drank (gefermenteerd kokospalmsap) en laat zien hoe we cocabladeren met een stukje liaan en carbonpoeder horen te kauwen. Hij en zijn dorpsgenoten genieten zichtbaar van dit sociale ritueel. Dan begint traditionele trommel- en fluitmuziek. Rondom het kampvuur wagen steeds meer paren zich aan een dansje. Met een kaarsje in een plastic fles en een zwakschijnend hoofdlampje vinden we uren later de weg terug naar de Mapajo-lodge. In de verte klinkt nog lang muziek.
Dit artikel verscheen in de door mij samengestelde landenuitgave TE GAST IN Peru & Bolivia (1e druk, januari 2010). Acht gastauteurs en ik belichten in 12 persoonlijke verhalen onze reiservaring in deze Zuid-Amerikaanse landen, waarbij de levenswijze en omgangsvormen van de lokale bewoners de rode draad vormen.
© Selma Kers/Uitgeverij Informatie Verre Reizen