Een tuinreservaat is een paradijsje voor wilde dieren en planten. In dorpen en steden zijn deze tuinen belangrijke leefgebieden voor veel soorten. Denk aan bekende tuinsoorten als de merel en egel, maar ook aan allerlei (andere) soorten vogels, vlinders, kikkers, zoogdieren, libellen en planten. Tuinreservaten bieden ruimte voor deze soorten, tegen de trend van verstening in.
Een tuinreservaat hoeft geen rommelige ongeordende verzamelplek te zijn van allerlei planten die je eigenlijk niet wil hebben. Ook als je van een strakkere tuin houdt kun je een aantrekkelijk plekje creëren voor plant en dier.
Tien kenmerken
Voor welke soort tuin je ook kiest, er zijn tien kenmerken die je helpen om van je tuin een tuinreservaat te maken:
1. Een natuurlijke vijver met een geleidelijk aflopende oever.
2. Struiken en bomen met vruchten, bessen en noten.
3. Zo min mogelijk bestrating (bij voorkeur maximaal 1/3 van de tuin).
4. Nestkastjes voor vogels, zoogdieren en insecten.
5. Klimplanten en struiken (liefst met doornen) naast of tegen een gevel.
6. Natuurlijke omheining waar dieren (zoals egels) onderdoor kunnen.
7. Een soortenrijke beplanting met structuur.
8. Planten (bij voorkeur inheems) voor rupsen, vlinders en bijen.
9. Composthoop.
10. Rommelhoekjes en takkenwallen.