Op een half uur varen van het Chileense vasteland ligt Chiloé. De inwoners van deze eilandengroep – Chiloten – zijn trots op hun geschiedenis, waarin ook Hollandse zeevaarders, Charles Darwin, robbenjagers en walvisvaarders opduiken. Toen Chili onafhankelijk werd van Spanje, hield Chiloé nog jaren stand als laatste koloniale bastion. De hedendaagse bezoeker treft er een eigenzinnige eilandcultuur aan.
Een bezoek aan de eilandenarchipel Chiloé, op de grens van Chili’s vruchtbare merengebied en dunbevolkt Patagonië, gaat voorlopig nog per veerboot over het Chacao-kanaal. Al jaren zijn er plannen voor een brug tussen Pargua op het vasteland en Chiloé. Goed voor de eilandeconomie, maar veel inwoners van deze ‘door zeemeeuwen bewoonde plek’ zijn tegelijk bang om hun eigenzinnige Chilotische cultuur te verliezen. Zij koesteren hun relatieve isolement.
Op de 210 km lange en 80 km brede eilandenarchipel wonen zo’n 155.000 mensen, verspreid over het hoofdeiland Isla Grande en 40 kleinere eilanden. Toeristen komen vooral in de droogste zomermaanden (januari en februari) naar Chiloé, voor de glooiende heuvels, idyllische stadjes en boerendorpen, baaien en fjorden met pinguïnkolonies en robben.
Mensen van land en zee
Ooit leefden inheemse Chonos op Chiloé. Deze jager-verzamelaars voeren in houten bootjes (dalcas) langs de kust. Zij werden later onderworpen door de Huiliches, een landbouwvolk dat in de 11e eeuw uit Oost-Patagonië was gekomen. Beide indiaanse volkeren versmolten tot een nieuwe Veliche-cultuur: mensen van land en zee die leefden van de visvangst en andere zeevruchten en van de aardappel- en lamateelt. Aan hun vreedzame, geïsoleerde bestaan kwam rond 1553 een einde. Toen ontdekte de Spaanse zeezeiler Francisco Ulloa de archipel, waarna in 1567 Spaanse kolonisten in sloepen het Chacao-kanaal overstaken. Meteen stichtte López García de Castro, destijds de onderkoning van Peru en vertegenwoordiger van het Spaanse koningshuis in Zuid-Amerika, Chiloé’s hoofdstad: Castro.
De Trouwe
Nederlandse bezoekers wacht een verrassing in het regionale museum van Castro: ‘onze’ zeelieden speelden vlak na de kolonisatie een opmerkelijke rol in de eilandgeschiedenis. Daaraan herinnert een miniatuurversie van het zeilschip de Trouwe van de Rotterdamsche Compagnie (een voorloper van de VOC). Dit schip vertrok in juni 1598 met een expeditie van nog vier schepen uit Rotterdam, om via de beruchte Straat Magellaan naar Indië te varen. Na veel tegenslag bereikte de vloot in september 1599 eindelijk de Grote Oceaan. Daar kwamen de schepen in een storm terecht en verloren ze elkaar uit het oog.
De Trouwe werd teruggeblazen in de Straat Magellaan, en arriveerde pas een half jaar later – in 1600 – bij Chiloé, voor de Chileense kust. Hier kwamen de Nederlandse kapitein Balthasar de Cordes en zijn manschappen in contact met indiaanse opstandelingen. Zij besloten de lokale bevolking te steunen in hun strijd tegen de Spaanse kolonisten, en plunderden het fort van Castro tweemaal. Maar uiteindelijk heroverden Spaanse versterkingen het fort. De bemanningsleden van de Trouwe die de alle gevechten overleefden, vluchtten noordwaarts richting Peru.
Strijd om handelsroutes
In het museum van het havenstadje Ancud (‘regio van de buikige heuvels’) gaat het verhaal van de Hollanders verder. Er hangt een levensgrote kaart van Noord-Chiloé, getekend in 1643 door ene Elias Herckmans. Onze landgenoot zeilde dat jaar mee met een commerciële VOC-expeditie, die aan de kust van Chili ging strijden om de overzeese handelsroutes. Net als in 1600 viel de vloot de Spaanse haven van Chiloé aan, om Castro te veroveren. De Spanjaarden hadden echter lucht gekregen van deze aanvalsplannen. ‘Preventief’ brandden zij Castro tot de grond toe af. Weer bliezen de Hollandse schepen roemloos de aftocht. Zij namen zo’n 500 inheemse opstandelingen mee naar de havenstad Valdivia op het Chileense vasteland, die zo ontsnapten aan de Spaanse overheersing.
De hevige piratenaanvallen van onze Hollandse kooplieden en later ook de Engelsen veroorzaakten op Chiloé veel onrust bij de Spaanse kolonisten. Zij vluchtten weg uit hun kustdorpen, naar de veiligere landbouwgronden van de inheemse bevolking. Zo ontstonden de eerste gemengde relaties op het eiland. De echte ‘Chiloten’ die nadien werden geboren, bleken zeer trouw aan de Spaanse Kroon. Terwijl het vasteland zich in 1818 bevrijdde van zijn koloniale overheersers en de nieuwe republiek Chili uitriep, bleef Chiloé nog tot 1826 overeind als laatste Spaanse bastion.
Houten kerken
Chiloé’s eigenzinnige karakter blijkt ook uit haar architectuur die uniek is voor heel Chili. Zo zijn er de kleurrijke palafitos, op heuvels en langs het water: traditionele paalwoningen met houten muurpannen (tejuelas), liefst van de onverwoestbare alerce-boom. Nog trotser zijn de Chiloten op hun vele kerken. Die zijn ook van hout en zó bijzonder dat er zestien op de UNESCO Werelderfgoedlijst staan. Deze gebouwen hebben hun wortels in de 17e en 18e eeuw: in het kielzog van de Spaanse kolonisten arriveerden in 1608 de eerste jezuïeten op Chiloé. Zij wilden de eilandbewoners bekeren. Hiertoe stichtten zij vlak langs de kust simpele missieposten, die ze jaarlijks per boot bezochten vanuit Castro. Later schakelden de jezuïeten inheemse vaklieden in om kerken te bouwen. Die gebruikten lokale materialen en technieken, en bedachten de handgesneden houten muurpannen. Deze pannen schuiven als visschubben over elkaar en houden zo de regen buiten. De trots van alle Chiloten is de San Francisco de Castro, de grootste houten kerk op de eilandenarchipel.
Gemeenschapszin
Onder Chiloten bestaat van oudsher veel gemeenschapszin. Zodra ergens op Chiloé een houten kerk moet worden gerestaureerd, helpt de hele gemeenschap mee. Dat geldt ook bij het verhuizen van een complete paalwoning. Een groep mannen hijst deze één-twee-drie op een houten platform, dat door een ossenkar naar de nieuwe locatie wordt getrokken. Dit principe van gemeenschappelijk verrichte arbeid is voor de eilanders zó belangrijk, dat ze er een speciaal woord voor hebben: la minga. Nog iets typisch Chilotisch: de curanto. Dit is een fameus eilandgerecht met spek, aardappelen, vlees, kip, schaal- en schelpdieren. Alle ingrediënten verdwijnen in een aardoven – waarvan de hete stenen met bladeren van de reuzenrabarber nalca zijn bekleed – en na een halve dag garen is deze caloriebom klaar. Traditioneel wordt de curanto bij bepaalde gelegenheden gezamenlijk bereid, en – natuurlijk – met z’n allen opgegeten.
Ook toeristen kunnen een groot bord curanto proeven. Bijvoorbeeld in de haven van Ancud, waar dagelijks verse vis aan wal komt. Vroeger deden robbenjagers en walvisvaarders dit stadje aan, op weg naar de Zuidelijke IJszee. Daarom is op de binnenplaats van Ancud’s museum een skelet van een blauwe walvis te zien. Er staat ook een replica van de Goleta Ancud. Op dit houten zeeschip voeren in 1843 de eerste Chileense kolonisten van Ancud naar de Straat Magellaan, aan de zuidrand van de wereld. Iets eerder ging de beroemde Britse natuuronderzoeker Charles Darwin voor anker bij Chiloé. ‘Uit de verte lijkt het enigszins op Vuurland, maar wanneer men de wouden van dichterbij bekijkt, blijken ze onvergetelijk veel mooier’, noteerde hij op 10 november 1834 in zijn reisverslag.
Een frequente bezoeker van het hedendaagse Chiloé is de schrijfster Isabel Allende. Zij verwerkte de geschiedenis, gewoonten en mythologie van deze – in haar ogen – fascinerende eilandengroep in de roman Het negende schrift van Maya (2011). Met dit boek is een inkijkje in het mysterieuze, geïsoleerde Chiloé opeens voor iedereen binnen handbereik. Of die vaste brug naar het vasteland er komt of niet, Chiloé’s eigenzinnigheid zal nooit helemaal verloren gaan.
Het artikel ‘herinneringen aan Hollandse piraten’ verscheen in de door mij samengestelde landenuitgave TE GAST IN Argentinië en Chili (1e druk, maart 2012). Vijf gastauteurs en ik gidsen de lezer in 14 persoonlijke verhalen door deze twee magnifieke landen op onze aardbol.
© Selma Kers/Uitgeverij Informatie Verre Reizen