Córdoba dus. In Andalusië. Na het Alcazaba fort in Málaga, en – veel bekender en overweldigend – het Alhambra (paleiscomplex) en de Generalife (buitenverblijf) in Granada, en veel fraais in Sevilla reis ik hierheen voor nog meer ‘indrukwekkende restanten van Moorse architectuur bij onze Spaanse zuiderbuur’.
Aan de rivier met de mooie naam Guadalquivir ligt Córdoba. Officieel de warmste stad van Europa, en – merk ik – een hot destination voor vrijgezellenfeestjes. Ik constateer nog meer: geen betere geur dan die van sinaasappelbloesem en oh wat zijn die oranje bollen groot. Geraniums zijn cool (in enkele wijken heerst nu al opwinding en voorpret vanwege het jaarlijkse Fiesta de los Patios in mei. Dan gaan tientallen verborgen binnentuinen open voor publiek en vallen de mooiste patio’s in de prijzen). Tot zover 21e eeuws Córdoba. Want hee, het gaat hier wel om een his-to-ri-sch juweel: een voormalige Romeinse provinciestad van vóór de jaartelling. Die in de 10e eeuw uitgroeide tot hoofdstad van een onafhankelijk Moors kalifaat: Al-Andalus. Joden en christenen leefden er lange tijd naast moslims. In vreedzame co-existentie, zogezegd.
‘Duizend jaar geleden, toen de rest van het middeleeuwse Europa nog lag te dommelen onder een deken van onwetendheid en barbarij, was Córdoba een centrum van geleerdheid en beschaving. De stad telde vijftienhonderd moskeeën en negenhonderd badhuizen. Córdoba was de eerste Europese stad waar papier werd geproduceerd en opende al in de tiende eeuw een universiteit, lang voor Oxford en Parijs’, schrijft de Belgische filosoof en tv-maker Jan Leyers in De weg naar Mekka – een ontdekkingsreis door de moslimwereld (2007). Net als Jan – maar dan zonder filmploeg – wil ik deze stad met een rijk verleden bezoeken.
Joodse wijk
Van het treinstation naar mijn gehuurde estudio in het oude centrum. De taxichauffeur ratelt erop los. In een Spaans dialect, het ‘Andaluz’. Moeilijk te verstaan. Na het passeren van een middeleeuwse stadspoort en hedendaagse slagboom wurmen we ons door smalle straten langs hordes toeristen. Sinds enkele jaren mogen alleen vergunninghouders nog autorijden in Córdoba’s Judería. Deze joodse wijk is sinds de Moorse tijd nauwelijks veranderd en uitgeroepen tot UNESCO Werelderfgoed. Señor taxista wijst al sturend het ene na het andere bouwsel aan, dat ik straks zelf had willen ‘ontdekken’. Op eigen kracht en in rustig tempo. Stop, stop, hou je kop (denk ik). Arme meneer Monoloog.
Bij Plaza Santa Catalina wacht Carmen mij op, de eigenaresse van een hoekhuis dat zij en haar man verhuren. En zo slaap ik de komende drie nachten in C/Martínez Rücker. Op pak ‘m beet 100 meter van Córdoba’s sterattractie: de wereldberoemde Mezquita (Grote Moskee). Middenin een doolhof van steegjes, pleinen, huizen, patio’s, winkels, restaurants en barretjes, hotels, kerken, kloosters en musea. Rood Rolding blijft in mijn studio achter. Op straat demonstreert Carmen hoe de zware buitenpoort en tussendeur naar de overdekte patio opengaan. Ze overhandigt de sleutelbos, en lacht. Carmen weet zeker dat deze turista gaat verdwalen in het labyrint. ‘Veel plezier!’