Wie reist door Costa Rica komt oog in oog te staan met een veelzijdige en exotische flora en fauna. Beschermd in nationale parken en reservaten maar ook gewoon langs de kant van de weg. Overweldigd door al het natuurschoon zou je de cultuurschatten van het land bijna over het hoofd zien.
Veel toeristen én Tico’s (inwoners van Costa Rica) trekken een vies gezicht als het om San José gaat. Lelijk, druk, gevaarlijk. En inderdaad, rond middernacht biedt de hoofdstad een grimmige en uitgewoonde aanblik. Maar voor een kennismaking met Costa Rica’s kunst en cultuur moet je toch echt hier zijn. Gewapend met een poncho, reisgids en plattegrond begin ik wat onwennig aan mijn voettocht door de binnenstad. Bij een stoplicht groet een politieagente me vriendelijk. Dan pakt ze ongevraagd mijn plattegrond en schrijft ze hier met koeienletters de vier windrichtingen op. Je weet het maar nooit met die turistas. Ik moet lachen. Tico’s zijn écht heel behulpzaam en maken graag een praatje, dat zal keer op keer blijken.
Ondertussen raast het verkeer over de brede Avenida 2. Ik volg deze hoofdweg tot aan het stadshart, waar een wonderlijke mix van oude en nieuwe architectuur is ontstaan. Door verwoestende aardbevingen en stadsvernieuwingen na de Tweede Wereldoorlog staat er nog weinig overeind uit San José’s gloriedagen als koffie-exporteur. Het 19de-eeuwse Teatro Nacional aan het Plaza de la Cultura wordt dan ook als een zeldzame schat gekoesterd. Dagelijks vinden rondleidingen plaats door het rijkversierde gebouw uit 1897. Ik grijp mijn kans, samen met twee vlotte Tica’s. Yvette en Marcela blijken journalistes te zijn van La Nación, de grootste krant in Costa Rica. Ze nodigen me na afloop uit voor een snelle lunch in het theatercafé.
Deze ontmoeting nuanceert meteen mijn stereotiepe beeld van ‘de Costaricaanse’ als huisvrouw en moeder van een groot gezin. Tegenover mij zitten twee onafhankelijke, vrijgezelle dertigers die in het weekend regelmatig de bloemetjes buiten zetten. “Ben je al in Puerto Viejo de Talamanca geweest?”, vraagt Yvette. Ze is razend enthousiast over dit plaatsje aan de Caribische kust. “De sfeer is daar zó relaxed! Er zijn supergoeie restaurants en disco’s, je kunt de hele nacht dansen en cocktails drinken, en overdag lekker op het strand uitrusten, echt geweldig.” Marcela schrijft in La Nación over alles wat met gezondheid en familie te maken heeft. Onder haar deskundige leiding kiezen we een light salad uit de internationaal georiënteerde menukaart.
Smeltkroes
Het straatbeeld van San José weerspiegelt de vele uitersten in de Costaricaanse samenleving: onberispelijk geklede zakenmensen en pubers in strakke truitjes, maar ook sjofele zwervers; naast overdekte markthallen, kruidenierswinkeltjes, eenvoudige sodas en ontelbare stalletjes met allerlei koopwaar zijn er luxueuze warenhuizen, internetcafés, galeries en trendy restaurants; vervallen panden steken schraal af bij nieuwe hotels en opgeknapte villa’s; oude geïmporteerde schoolbussen en aftandse taxi’s rijden gebroederlijk naast ultramoderne terreinwagens.
Middenin deze hectische stadsjungle zijn kostbare cultuurschatten te vinden: Museo de Oro Precolombino – met de grootste goudcollectie van het land – ligt verborgen onder het Plaza de la Cultura, en het Museo de Jade bevindt zich op de elfde verdieping van het Instituto Nacional de Seguros. Daar schuif ik tussen een groep schoolkinderen langs mooie kunst- en gebruiksvoorwerpen uit de pre-Columbiaanse tijd. Op ware grootte zijn huiselijke tafereeltjes van de oorspronkelijke indiaanse bewoners nagebouwd. Hier krijgen de indígenas van Costa Rica eindelijk een gezicht. Zij representeren nog maar één procent van de huidige bevolking. Tegenwoordig zijn de ruim vier miljoen Tico’s een smeltkroes van indianen, blanken, mestiezen, zwarten en Aziaten. De mestiezen (afstammelingen van Spaanse migranten en indianen) vormen de meerderheid.
De roerige sociale geschiedenis van het groene ‘eco-paradijs’ aanschouw ik in Museo Nacional de Costa Rica. Locatie: het Bellavista Fort met dikke muren vol kogelgaten. Souvenir van een wekenlange burgeroorlog in 1948, die voortvloeide uit rellen over frauduleuze presidentsverkiezingen. Anderhalf jaar later werd het leger afgeschaft en het democratisch gehalte van de Costaricaanse grondwet aangescherpt. Zo hebben vrouwen en de zwarte inwoners sinds 1949 ook kiesrecht.
Slaperig dorpje
Tijd om San José te verlaten voor wat gezonde buitenlucht. Na veertig buskilometers beland ik in Orosí. Een slaperig dorpje in een vruchtbare vallei met veel zwangere meisjes en piepjonge moeders, mannen met cowboyhoed, blaffende honden en vrolijkgekleurde kerstlichtjes in huis en tuin. Hier staat het oudste, nog in gebruik zijnde koloniale kerkje van Costa Rica. Het uitzicht op de 3432 meter hoge Irazú-vulkaan en omringende bergen is fabelachtig, maar dan verschijnt een loodzwaar wolkendek. In de stromende regen stap ik een schoollokaal binnen voor Spaanse conversatielessen over het hedendaagse Costa Rica.
Mijn gesprekspartner Marjorie is getrouwd en onlangs bevallen van haar tweede zoontje. Tussen het opvoeden door spoedt ze zich naar de talenschool om les te geven aan buitenlanders. Daarnaast werkt Marjorie voor de basisschool in Orosí en het buurdorp Paraíso. Liefst zou ze ooit nog een studie psychologie willen volgen en Duits leren. “Ja, ik ben behoorlijk ambitieus”, lacht Marjorie. “Gelukkig heeft mijn vader me gestimuleerd én financieel geholpen om een lerarenopleiding te volgen. Pas geleden las ik dat vierenveertig procent van de jeugd in Costa Rica niet eens de middelbare school afmaakt, dat is toch doodzonde.”
Marjorie vindt dat de sfeer in haar land de afgelopen jaren is verslechterd: “De criminaliteit neemt toe en door recente corruptieschandalen hebben weinig Tico’s nog vertrouwen in de politiek. Ook bestaat de vrees dat een omstreden vrijhandelsverdrag met de Verenigde Staten negatief zal uitpakken voor onze economie. Verder zijn mensen bang dat onze relatieve welvaart zal lijden onder het groeiende aantal immigranten uit armere buurlanden, zoals Nicaragua en Colombia.” Maar ondanks haar zorgen over de toekomst van Costa Rica is Marjorie trots op haar land. Want het levenspeil ligt nog altijd hoger dan in andere Midden-Amerikaanse landen en tot dusverre neemt de overheid haar taak als natuurbeschermer serieus.
Pianoriedels
Genoeg dorpscultuur opgesnoven. Op naar Alajuela, de tweede stad van het land. Rondom het schaduwrijke en levendige Parque Central staan enkele historische gebouwen. Zo ook het Centro Alajuense de la Cultura. Ik loop de betegelde binnenplaats op en maak een rondje langs de leslokalen. In de buitenlucht zijn cursisten vlijtig aan het schilderen. Een jongen toont me trots zijn replica van Leonardo da Vinci’s ‘Madonna met Kind’. Kadootje voor zijn nieuwe vriendin. Op de achtergrond klinken opera-aria’s, gitaaroefeningen en pianoriedels. Wat een contrast met de drukte op straat.
In Museo Historica Cultural Juan Santamaría is het ook rustig. De suppoost knikt me bemoedigend toe terwijl ik me verdiep in het leven van een grote nationale held: Juan Santamaría werd in Alajuela geboren en stierf in 1856 tijdens een verzetsdaad tegen de oorlogszuchtige William Walker. Deze vrijbuiter uit de Verenigde Staten heeft van 1855 tot 1860 tevergeefs geprobeerd om Midden-Amerika te veroveren. De Tico’s zijn zo trots op Juan Santamaría dat het internationale vliegveld naar hem is vernoemd. Ook staat in Alajuela een reusachtig standbeeld van de held, met een brandende fakkel in zijn rechterhand. Deze wierp hij anderhalve eeuw geleden naar een fort waarin William Walker zich had verschanst. De buitenlandse agressor sloeg op de vlucht, maar Juan kon zijn heldendaad niet navertellen.
Koffiepluk
Vanuit Alajuela reis ik op een warme zondagmorgen naar Sarchí. Dit dorpje in de Centrale Vallei is bekend om de vele artesanales (kunstnijverheidfabriekjes). Reden van mijn bezoek: een weerzien met architect Carlos Mesén Rees die ik in 2003 heb ontmoet in het afgelegen zuiden van Costa Rica. Hij woont vlakbij Sarchí in een sfeervolle finca, temidden van koffieplantages op glooiende heuvels. Na een hartelijke ontvangst smul ik op Carlos’ patio van traditionele gallo pinto, gadegeslagen door vier honden en een zootje loslopende kippen, ganzen en kalkoenen. In de wijde omtrek zijn geen andere huizen te zien. “Sommige vrienden lijkt het erg eenzaam om hier te wonen, maar ik vind de rust om me heen heerlijk”, vertelt Carlos. “Mijn vader heeft dit houten huis in 1964 gekocht en deels vernieuwd. Later heb ik er juist weer oude elementen aan toegevoegd.”
Naast zijn architectenwerk verdient Carlos geld met biologisch gekweekte koffiebonen: “Ik heb tien hectare koffiestruiken die jaarlijks zo’n 8300 liter vruchten produceren. Vanaf december tot eind februari is het koffieplukseizoen. Dan leveren mijn werkers en ik dagelijks onze oogst af bij de Coopronaranjo R.L., een koffiefabriek die hele strenge kwaliteitseisen hanteert. Ga je straks mee?” In de namiddag rijden we het fabrieksterrein op. Carlos stort enkele grote zakken leeg op een rooster, waarna duizenden versgeplukte rode bessen in een metersdiepe koker verdwijnen. Van een fabrieksarbeider krijgt hij een voucher dat bij het hoofdkantoor van de koffiecoöperatie kan worden ingeruild voor een cheque of contant geld. “Over een tijdje zullen mensen in de Verenigde Staten, Europa en Japan genieten van mijn Caturra-, Catuai– en Villa Sarchí-koffiebonen”, glundert Carlos.
Enkele weken later zit ik nog eenmaal in een bus richting San José. De zon gaat onder. Het strijklicht op de wuivende suikerrietpluimen is weergaloos en in de verte glijden roze wolkjes langs vulkaantoppen. De buschauffeur rijdt opvallend hoffelijk over de met diepe kuilen bezaaide Interamericana. Naast mij zit Cindy. Ze is net twintig geworden, gaat volgend jaar trouwen met haar vriendje en woont nu nog bij haar ouders. In Sarchí. Ik vertel haar over mijn bezoek aan architect Carlos. Ja, die kent ze wel van naam. Na een urenlange rit nemen we in het pikdonker afscheid. Cindy krabbelt snel haar adres op een papiertje. Als ze de bus uitstapt, zegt ze: “Vanaf nu heb je al twee vrienden in Sarchí!”
© Selma Kers/Uitgeverij Informatie Verre Reizen
Dit artikel verscheen als het openingsverhaal in de landenuitgave TE GAST IN Costa Rica (oktober 2006).